Visio maakt gebruik van cookies!

Deze website maakt gebruik van cookies om de inhoud af te stemmen op uw wensen, verbeteringen aan te brengen, maar ook om d.m.v. online trackers, die pas actief zijn an uw expliciete toestemming, om de koppeling met social media eenvoudiger te maken. Lees meer over ons cookiebeleid

Openbare straatverlichting: kan het überhaupt wel goed?

05-02-2016
Steeds vaker wordt openbare verlichting gedimd of zelfs gedoofd om tot energiebesparing te komen. Maar wat betekent dit voor ouderen of mensen met een visuele beperking?

De functie van verlichting in het donker op straat kent een biologische behoefte en een functionele behoefte. Voldoende en goede verlichting biedt sociale veiligheid, een belangrijke voorwaarde om je op straat te willen begeven. De functionele lichtbehoefte om visueel goed te kunnen functioneren en om veilig rond te lopen of fietsen staat hier enigszins los van. De meeste mensen hebben immers voldoende aan het licht van de volle maan om aan deze visuele behoefte te voldoen. Zolang er tenminste voldoende licht op het voorwerp valt, het contrast van het voorwerp met zijn omgeving voldoende is en het voorwerp groot genoeg is (wat natuurlijk vaak het geval is in het straatbeeld). Het gaat wat langzamer en voorzichtiger omdat we vertrouwen moeten hebben in ons kunnen, maar we zullen er komen.
 

Twee trends

Een grote groep mensen heeft echter meer en goed licht nodig om goed te kunnen functioneren, bijvoorbeeld ouderen en mensen met een visuele beperking. Slechtziende mensen hebben vaak meer licht nodig om voorwerpen goed te kunnen zien. In de verschillende lichtlabs van Koninklijke Visio, expertisecentrum voor slechtziende en blinde mensen, wordt om die reden al jaren de visuele en sociale lichtbehoefte van de slechtziende cliënt als input gebruikt voor een eventuele woningaanpassing. Vanuit die expertise wordt Visio ook steeds vaker gevraagd voor advies met betrekking tot de buitenruimte. Bij openbare verlichting zie je twee duidelijke trends die vanuit energiebesparende motieven worden geïnitieerd: Enerzijds de invoering van LED en anderzijds het doven van de straatverlichting. Wat betekent dit nu voor de meeste ouderen en mensen met een visuele beperking?

Bij het ouder worden, wordt de lens van het oog steeds geler. Dit betekent dat de lens als een filter gaat werken voor kortgolvig blauw licht, zodat het licht dat op het netvlies valt voornamelijk uit langere golflengten bestaat. De gevoeligheid van een persoon voor de verschillende golflengtes (ook wel de V(λ)-kromme),  beschrijft die gevoeligheid voor jonge mensen. Omdat LED bijna altijd een grote piek heeft in het blauwe licht (waar ouderen dus minder gevoelig voor zijn), ervaren ouderen (die juist vaak meer licht nodig hebben) deze situatie dus als nog donkerder.
 

Strooilicht

Daarnaast krijgen ouder wordende mensen steeds meer last van strooilicht. Door vertroebelingen in het oog raken lichtstralen verstoord tijdens hun weg naar het netvlies om een afbeelding te kunnen vormen. Het effect van dit strooilicht is vergelijkbaar met het effect dat ontstaat wanneer laagstaande zon het zicht op de weg ontneemt door een vuile ruit. Hierdoor ontstaat er met name een afname in de contrastgevoeligheid, waardoor voorwerpen minder goed zichtbaar zijn. Veel oudere mensen ondervinden dergelijke hinder ook van heldere koplampen in de avond op een donkere weg. Koplampen zijn een bekend voorbeeld, maar zijn zeker niet uniek. Te denken valt bijvoorbeeld aan stoplichten of informatiedragers (matrixborden). Door deze helder uit te laten voeren is de informatie zelf weliswaar goed zichtbaar, maar kan datgene wat daarachter zichtbaar zou moeten zijn (fietsers, voetgangers) onzichtbaar worden (zie ook foto’s).
Hoe kun je nu effectief rekening houden met deze problemen die spelen bij een relatief grote groep mensen (bijna iedereen boven de 70 herkent deze problemen)? Het probleem ontstaat doordat de helderheid van het storende element (koplamp, informatiedrager) vele malen groter is dan die van de achtergrond. Deze verhouding dient te worden gereduceerd en dat kan uiteraard op twee verschillende manieren. Enerzijds door de helderheid van het storende element te verminderen (afstellen van koplampen en terugdimmen van matrixborden) en anderzijds door de achtergrond beter te verlichten. Het uitzetten van de verlichting op sommige wegen zoals dat nu gebeurt, of de situaties waarbij lichtbronnen om en om aan en uit worden geschakeld, passen niet bij deze principes. De doelstelling, energiebesparing, is weliswaar een zuivere, maar kan wellicht beter worden bereikt door de verlichting eerder te dimmen en/of aan te passen op de situatie (adaptief, of in het geval van informatiedragers betere verlichting achter de informatiedrager).
 

Participatieprobleem

Ten slotte zijn er nog slechtziende mensen die overdag veel minder problemen ervaren, maar juist ’s avonds niet over straat kunnen omdat zij te weinig zien (nyctalopia; vaak een aspect van retinitis pigmentosa en glaucoom). Dit leidt tot allerlei participatieproblemen, doordat zij na een volledige werkdag problemen ervaren om naar huis te komen. Zij zijn veelal aangewezen op hulpmiddelen (zaklamp of nachtzichtbril) om veilig thuis te komen. Er gaan steeds vaker stemmen op om het gebruik van zaklampen in een dorp of stad vanwege veiligheidsoverwegingen te verbieden vanuit de gedachte dat deze voor de meeste mensen niet nodig zouden zijn. Er is wel degelijk een groep mensen die dankzij deze hulpmiddelen toch zelfstandig kan functioneren. Een verbod dient dan, zoals in de wet beschreven staat, uit te gaan van de mogelijke intenties van de gebruiker, en niet bij voorbaat van het hulpmiddel.


Bron: Straatbeeld, december 2015